Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW1744

Datum uitspraak2006-04-12
Datum gepubliceerd2006-04-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/6371 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schatting WAO. Geschiktheid voorgehouden functies.


Uitspraak

03/6371 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2003, reg.nr. AWB 02/268 WAO (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 12 april 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A. Barada, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door F. Steeman, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN Appellante was laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam als schoonmaakster. Zij is op 26 maart 1997 wegens psychische klachten arbeidsongeschikt geworden. Naar aanleiding hiervan is aan haar in aansluiting op de wachttijd van 52 weken een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 11 juli 2000 is die uitkering met ingang van 11 september 2000 ingetrokken, omdat appellante niet langer arbeidsongeschikt werd geacht in de zin van de WAO. Dit besluit berust op een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling, waarbij mede op grond van informatie van de behandelend psychiater is vastgesteld dat appellante weliswaar psychische beperkingen had, maar dat zij met inachtneming daarvan nog in staat was om in passende functies een zodanig inkomen te verdienen dat geen sprake was van een verlies aan verdiencapaciteit. Naar aanleiding van het bezwaar tegen voormeld besluit is appellante gezien door een bezwaarverzekeringsarts, die een rapport heeft laten uitbrengen door R.A. Achilles, psychiater te Amsterdam. Gelet op de onderzoeksbevindingen van deze specialist, die inlichtingen heeft ingewonnen bij de behandelend psychiater D. Balraadjsing, en de resultaten van het eigen onderzoek zag de bezwaarverzekeringsarts geen grond om af te wijken van het standpunt van de primaire verzekeringsarts. Appelante moest in staat worden geacht om eenvoudige handelingen en lichamelijk niet al te zwaar werk te verrichten. Een bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens in een rapport van 14 november 2001 vastgesteld dat de eerder geselecteerde functies van fotolaborant, met functiebestandscode 9270, in verband met het vereiste opleidingsniveau dienden te vervallen, maar dat nog een viertal functies resteerde om de schatting te kunnen dragen. Het bezwaar tegen voormeld besluit is bij besluit van 28 november 2001 (het bestreden besluit) vervolgens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij beslissende betekenis toegekend aan het op haar verzoek door dr. M. Kabela, psychiater te Haarlem, als deskundige op 28 juni 2003 uitgebrachte rapport. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. Bij de vorming van zijn oordeel heeft de Raad, evenals de rechtbank, doorslaggevende betekenis toegekend aan het rapport van voornoemde deskundige, die na eigen onderzoek van appellante en na kennis te hebben genomen van alle beschikbare medische gegevens zich kon verenigen met het vastgestelde belastbaarheidspatroon en tot de conclusie is gekomen dat appellante in staat moest worden geacht de haar voorgehouden functies in een volle dagtaak te vervullen. Met name gelet op de gegevens van de behandelende sector en het rapport van de in de bezwaarfase geraadpleegde psychiater Achilles voornoemd ziet de Raad geen reden om de conclusie van voornoemde deskundige niet te volgen. De Raad sluit zich ook aan bij de overweging van de rechtbank dat de namens appellante opgeworpen grief, inhoudende dat het rapport van 9 april 2001 van psychiater Achilles voornoemd in de bezwaarfase ten onrechte niet aan haar is toegezonden, geen grond oplevert tot vernietiging van het bestreden besluit. Tot slot merkt de Raad naar aanleiding van het verhandelde ter zitting nog op dat, indien de functies van monteur koffiezetters, met functiebestandscode 8539, eveneens zouden vervallen nog een voldoende aantal functies resteert om de schatting te kunnen dragen. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C. Bruning en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006. (get.) Ch. van Voorst. (get.) P. van der Wal.